De geschiedenis van geld: van schelpen tot bitcoin
Rond de zevende eeuw voor Christus werden de eerste munten gemaakt van goud en zilver. Voor die tijd ruilden mensen over de hele wereld goederen met elkaar. De eieren van jouw kippen ruilde je voor de vis die je buurman ving. Maar wat als de één iets had dat veel groter en waardevoller was dan dat van de ander? En die bederfelijkheid van verse producten was ook niet zo handig. Dat zorgde ervoor dat men op zoek ging naar een handiger betaalmiddel.
De eerste betaalmiddelen
Zo’n ander betaalmiddel moest wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moest het onder andere algemeen geaccepteerd zijn, makkelijk mee te nemen, niet eenvoudig na te maken en niet bederfelijk zijn. Zo werden in Azië jarenlang waardevolle kaurischelpen gebruikt als betaalmiddel. En kregen Romeinse soldaten uit de tijd van Julius Caesar uitbetaald in zout, een kostbaar product in die periode. Hier komt overigens ook het woord ‘salaris’ vandaan: zout betekent namelijk ‘sal’ in het Latijn.
Een gouden randje
Daarna deden zilver en goud hun intrede als betaalmiddel. Omdat zilver en goud veel waard zijn, had je er maar weinig van nodig om toch een grote betaling te kunnen doen. Dat ging eerst vooral in klompjes. Maar dat had als nadeel dat je die altijd moest wegen om er een waarde aan toe te kennen. Een tijdrovende klus dus. Dat moest anders kunnen, dachten ze in Lydië, wat nu West-Turkije is. Rond 640 voor Christus werden daar de eerste munten geslagen met een standaardgewicht en -afmeting. Het zegel dat erop stond toonde de echtheid van het metaal aan. Dit bleek een schot in de roos: de munten brachten de handel tot bloei en maakten van het kleine Lydië een florerend handelscentrum. Dat de munten nu niet meer gewogen werden, lokte ook criminaliteit uit. Wie kwaad wilde, schaafde randjes van de munten af en smolt de vangst om tot nieuwe munten. Om dat tegen te gaan werd de ribbelrand geïntroduceerd die wij nog steeds op onze munten hebben.
Van munt naar briefgeld
Wie veel handel dreef, sjouwde zich geregeld een ongeluk met al die munten. Dat was niet handig én het was nog gevaarlijk ook: de zakken met munten trokken ook dieven aan. Dat leidde ertoe dat handelaren hun munten onderbrachten bij een koopman of goudsmid. In ruil daarvoor kregen ze een ontvangstbiljet of garantiebewijs op naam. Dit was aanzienlijk veiliger en makkelijker om mee te nemen. Na verloop van tijd ontwikkelden deze kwitanties zich tot betaalmiddelen. Het eerste Europese bankbiljet dateert uit 1660 en werd uitgegeven in Zweden. De reden hiervoor was dat koper enorm in waarde was gestegen waardoor het koper in de munt meer waard was geworden dan de munt zelf. Mensen wilden daarom graag hun koperen munten opnemen bij de bank om die te verkopen. Maar de Stockholm Banco had lang niet voldoende munten in kas voor iedereen. Als tussenoplossing kregen de klanten een ‘kredietbiljet’ dat zij later konden verzilveren voor munten. Nieuw was dat dit biljet niet op naam stond of verwees naar bijvoorbeeld een deposito. Zo ontstond het bankbiljet dat wij nu nog steeds kennen.
Virtueel geld
Banken spelen van oudsher een centrale rol als het om geld gaat. In 2009 kwam daar verandering in met de introductie van de bitcoin, een virtuele munt of computercode waar (centrale) banken en overheden geen invloed op hebben. De transacties in deze cryptovaluta verlopen digitaal tussen gebruikers onderling en worden volgens een cryptografisch algoritme nagekeken. Tegenwoordig kun je in steeds meer online winkels betalen met de bitcoin.
'Salaris' komt van het Latijnse woord 'sal' dat zout betekent